In de inleiding van ‘Over de Verbetering van het Verstand’, schreef Spinoza dat hij op zoek was naar het ‘Hoogste Goed’ dat hem tot in de eeuwigheid de hoogste  blijdschap zou geven en dat hem al het andere zou doen vergeten. Tijdens het tekenen van de modelstudie (zie ‘modelstudie 1980’, in de galerij tekeningen)  in het laatste jaar van de kunstacademie vergat ik tijd en plaats. Deze ervaring is me altijd bij gebleven, omdat hij zo uitzonderlijk was.

Kant stelde dat wie ruimte en tijd verliest niet alleen zijn oriëntatie verliest, maar ook zijn verstand.  Hoe kan het dan, dat ik besefte dat er met deze tekening iets nieuws in mijn werk verschenen was? Waar kwam dat vandaan? Was dat het ‘Hoogste Goed’? En wat is dat? Deze vragen hebben me vanaf het maken van die tekening bezig gehouden. In het begin intuïtief, maar in de loop van de tijd door veel te lezen en dit te relateren en te verifiëren in mijn beeldend werk, kwam er duidelijkheid. Ook heb ik veel profijt gehad van het vertalen en uitgeven van een Daoïstisch gedicht, de Nei Ye.

 

Mijn beeldend werk geeft altijd een tussenstand weer, want ik ben nog steeds op zoek. Nog steeds heb ik het ‘Hoogste Goed’ niet zodanig gevonden, dat ik het zou kunnen definiëren. Sterker nog, ik heb besloten het niet eens meer te proberen. In verschillende filosofische, literaire en religieuze werken vond ik dat velen voor mij het hadden geprobeerd en dat het allemaal op niets was uitgelopen. Het ‘Hoogste Goed’  bevindt zich buiten de wereld die we onder woorden kunnen brengen, daarom is het principieel onmogelijk het te definiëren. Volgens Wittgenstein is het enige wat we kunnen doen, proberen te ‘tonen’. Dat is de drijfveer voor mijn beeldend werk.

 

Uitgangspunt is een beeld, vaak een foto (alleen zelf gemaakte foto’s), waarvan ik het vermoeden heb dat er ‘ping’ in zit, zoals ik het noem. Ik ga op zoek naar bevriende middelen om te proberen dit toonbaar te maken. De middelen zijn afhankelijk en intrinsiek aan het beeld. Vandaar dat het verschillende vormen aan kan nemen, zoals een foto, een tekst, een tekening, een schilderij, een object of een installatie, of een combinatie daarvan.

 

Een belangrijke leidraad vormt het besef dat hetgeen waar ik naar op zoek ben niet te omschrijven valt. Ik kan daarom alleen laten zien, wat het niet is. Want op het moment dat ik een lijn op papier zet, definieer ik een plaats in de tijd. Dan gebruik ik middelen uit de wereld om iets proberen te tonen wat buiten zijn grenzen ligt. Dat is een paradox. Deze paradox proberen te overwinnen is mijn zorg. Ik hoop dat het zich tussen de regels toont en dat een beschouwer het tonen herkent. De beelden en de manier waarop ik ze behandel zijn particulier, maar het principe waarmee en waarom ze zijn gemaakt, is dat niet. Alle oosterse en westerse mystiek werkt hiermee.