In ‘de Onzichtbare Steden’ van Italo Calvino kwam ik de volgende alinea tegen: “De mens dwaalt dagenlang tussen de bomen en stenen. Zelden blijft zijn oog ergens op rusten, alleen wanneer het iets heeft herkend dat een teken is van iets anders: een afdruk in het zand wijst op het voorbij komen van een tijger, een moeras wijst op een waterader, een hybiscusbloem op het einde van de winter. Verder is alles stom en vervangbaar, bomen en stenen zijn alleen wat ze zijn”.

 

Hij onderscheidt de wereld zoals zij is: de bomen en de stenen, en de wereld van de mens die wordt geïnterpreteerd als teken van iets anders. De mens is van nature uitgerust om via symbolen waar te nemen om te overleven. In de jungle is een afdruk van een tijger van belang, in onze leefwereld bijvoorbeeld een reeks witte strepen op het wegdek. Dit zijn geen witte strepen, maar een zebrapad om veilig een drukke straat over te steken.

 

Ook een simpele studie van een stilleven staat symbool voor iets anders. Alleen al het woord ‘simpele’ heeft een betekenis die buiten de tekening zelf ligt. Een tekening is een wereld van ideeën en geen simpel verslag van hoe de wereld er uit ziet. Welke betekenis zij draagt wordt bepaald door de culturele omgeving, zowel de persoonlijke als de algemene, en de individuele interpretatie daarvan door de tekenaar. Daar boven op voegt de beschouwer er ook nog eens zijn eigen betekenis aan toe.

 

Italo Calvino beschrijft de verdwenen stad Tamara: “Je komt de stad binnen door straten vol uithangborden. Het oog ziet geen dingen, maar afbeeldingen van andere dingen. Een tang duidt op een huis van een tandentrekker, een bokaal op een taveerne […] De blik doorloopt de straten alsof het beschreven bladzijden zijn: De stad zegt alles wat je moet denken, en terwijl je denkt Tamara te bezoeken, registreer je slechts de namen waarmee zij zichzelf definieert. Hoe de stad werkelijk is onder deze dichte mantel van tekens, dat is de mens die vertrekt uit Tamara niet te weten gekomen. Erbuiten strekt zich een lege aarde uit tot aan de horizon”.

 

“De stad zegt alles wat je moet denken”. Als tekenaar van de wereld, vertelt de wereld wat je moet tekenen. Als tekening vertelt de tekening wat de beschouwer zou moeten zien. Daar tussen zitten allerlei ideeën, zowel van de tekenaar als van de beschouwer. Er ontstaat een wirwar van mogelijkheden en daarmee kom je niet te weten wat er werkelijk onder al deze tekens schuil gaat. Je komt slechts te weten wat de namen zijn waarmee wij de wereld definiëren, en de wereld ons.

 

Voor mij is tekenen het zwerven in de lege ruimte die zich om de stad bevindt. Daar zijn geen definities, geen uithangborden, die zich tussen mij en de wereld indringen. Deze wereld zegt niet wat ik moet denken.

Daar zou ik de wereld kunnen zien zoals zij is. Maar of dat werkelijk zo is kan ik alleen maar vermoeden, want definities bevinden zich in de stad. Paradoxaal is dat ik beeldmiddelen moet gebruiken die gedefinieerd zijn. Mij leeg maken hiervan, mij bloot geven, is mijn streven: kunstloze kunst.